Om te voorspellen hoe het klimaat verandert, is de gemiddelde temperatuurstijging van belang. Die veroorzaakt het smelten van ijsmassa’s, zeespiegelstijging, verschuiving van vegetatiegordels (verwoestijning). In het bijzonder krijgen weersextremen aandacht. Denk aan langdurige perioden van extreme droogte (voedselschaarste) en extreme neerslag (overstromingen). De figuur hieronder toont de statistische kansverdeling van de zomertemperaturen in Centraal Engeland (bron: Climatic Research Unit, University of Norwich). De meteorologische zomer bestaat uit de volle maanden juni, juli en augustus.
In de figuur zie je hoe een temperatuurstijging van °C
(resulterend in een verschuiving
van de mediaan van de zomertemperatuur van °C naar °C) leidt tot een enorme
toename van de kans op extreem hoge temperaturen.
In 1995 was de zomertemperatuur in Engeland gemiddeld °C. Dat is extreem hoog.
Wat is de kans op zo’n hoge of nog hogere zomertemperatuur
- als de mediaan van de zomertemperatuur °C is,
- als de mediaan van de zomertemperatuur °C is?
Misschien haal je je schouders op over een opwarming van slechts °C; dat lijkt niet zo veel. Bovenstaand rapport brengt je misschien op andere gedachten. In de figuur is sprake van “factor 25”.
Wat zegt de factor ?
Dit model is wereldwijd toepasbaar en verklaart niet alleen dat extreem warme zomers veel
vaker gaan voorkomen bij de “geringe” stijging van °C, maar ook de veel kleinere kans op
extreme kou, zodat bijvoorbeeld gunstige omstandigheden voor een Elfstedentocht aanzienlijk
minder waarschijnlijk worden. Maar het zou ook kunnen zijn dat het Nederlandse klimaat verschuift naar een landklimaat. Dat heeft warmere
zomers en strengere winters. Dan zou de kans op een Elfstedentocht juist toenemen!
Het veel vaker voorkomen van extreem warme zomers heeft ernstige gevolgen. Droogten
kunnen zorgen voor hongernood, tekort aan drinkwater en bosbranden. Ook neemt de schade
die orkanen aanrichten kwadratisch toe met de kracht ervan, en die is afhankelijk van de
temperatuur van het zeewater.
De verdeling van de zomertemperaturen in Centraal Engeland is gemaakt op grond van
historische data (van 1961 t/m 1990). De meeste waarden zitten in de buurt van het gemiddelde; grote afwijkingen komen weinig voor. De verdelingskromme is een
zogenaamde klokkromme. Omdat hij zo vaak voorkomt, spreekt men van een “normale”
verdeling. Daarover gaat dit hoofdstuk.
Wat was de gemiddelde zomertemperatuur in Centraal Engeland tussen 1961 en 1990?
Wat is de standaardafwijking ?
Een vuistregel zegt hoeveel procent tussen het gemiddelde-min-de standaardafwijking en het gemiddelde-plus-de standaardafwijking ligt.
Hoeveel procent is dat? Als je de vuistregel niet meer weet, kun je het uit het percentage plaatje schatten.
Wat is extreem?
In het voorgaande werd de zomer van 1995 als extreem warm genoemd. Die van 1975 was
ook heel warm, maar waarschijnlijk noem je die niet extreem warm. Daar zit iets subjectiefs
in: niet iedereen zal dezelfde grenzen voor extreem hanteren. Een goede maatstaf hiervoor is
de standaardafwijking.
Leg uit hoe je de standaardafwijking kunt gebruiken om te zeggen of een resultaat extreem is.