Neem een rijtje van drie getallen met 1 verschil, bijvoorbeeld
7, 8, 9, en pas het blokschema toe.
Bij het rijtje 7, 8, 9 krijg je:
.
De uitkomst is dus 1.
Pas op elk onderstaand rijtje met verschil 1 het blokschema toe en noteer telkens de uitkomst.
• 3, 4, 5
• 100, 101, 102
• ,
,
• ,
,
Wat valt je op?
Als het middelste getal is, wat zijn dan de andere twee getallen?
Welke gelijkheid heb je ontdekt?
Doe hetzelfde voor rijtjes met 2 verschil, bijvoorbeeld:
• 3, 5, 7
• 100, 102, 104
• ,
,
• ,
,
Doe het ook voor rijtjes met 3 verschil, bijvoorbeeld:
• 3, 6, 9
• 100, 103, 106
• ,
, 0
• ,
,
We komen hier later in het hoofdstuk op terug.
Begin met een vierkant (in de tekening is dit gestippeld).
Maak het vierkant 1 hoger, je krijgt de oker rechthoek. Maak het vierkant 2 hoger en 1 smaller, je krijgt de blauwe rechthoek.
Welke oppervlakte is volgens jou groter, de blauwe of de oker?
Schrijf de maten op van de oker en de blauwe rechthoek, neem aan dat het vierkant bij is.
Laat met knippen zien dat het verschil van de oker en blauwe oppervlakte 2 is. Gebruik het werkblad.
Bij onderdeel c kun je een gelijkheid maken door hieronder de juiste
getallen in te vullen.
Maak die gelijkheid af in je schrift.
In dit hoofdstuk zullen we, zonder plaatjes te gebruiken, zien dat de gelijkheden hierboven kloppen voor alle mogelijke waarden van . Hiervoor moet je haakjes weg kunnen werken. Dat heb je eerder in de hoofdstukken 3, 6, 9 en 14 gedaan.