1

Neem een rijtje van drie getallen met 1 verschil.
3, 4, 5
100, 101, 102
‐6 , ‐5 , ‐4
1 2 , 1 1 2 , 2 1 2

a

Pas op elk rijtje het blokschema toe.
Voorbeeld. Bij het rijtje 7, 8, 9 krijg je: 64 63 64 63 = 1 .
Je moet dus 1 noteren.

b

Wat valt je op?

c

Als het middelste getal n is, wat zijn dan de andere twee getallen?

d

Welke gelijkheid heb je ontdekt?

2

Doe hetzelfde voor rijtjes met 2 verschil, bijvoorbeeld:
3, 5, 7
100, 102, 104
‐12 , ‐10 , ‐8
1 2 , 1 1 2 , 3 1 2

3

Doe het ook voor rijtjes met 3 verschil, bijvoorbeeld:
3, 6, 9
100, 103, 106
‐6 , ‐3 , 0
‐1 1 2 , 1 1 2 , 4 1 2

We komen hier later in het hoofdstuk op terug.

4

Begin met een vierkant (in de tekening is dit gestippeld).

Maak het vierkant 1 hoger, je krijgt de oker rechthoek. Maak het vierkant 2 hoger en 1 smaller, je krijgt de blauwe rechthoek.

a

Welke oppervlakte is volgens jou groter, de blauwe of de oker?

b

Schrijf de maten op van de oker en de blauwe rechthoek, neem aan dat het vierkant a bij a is.

c

Laat met knippen zien dat het verschil van de oker en blauwe oppervlakte 2 is. Gebruik het werkblad.

d

Bij onderdeel c kun je een gelijkheid maken door hieronder de juiste getallen in te vullen.
a ( a + ) = ( a + 2 ) ( a ) +
Maak die gelijkheid af in je schrift.

In dit hoofdstuk zullen we, zonder plaatjes te gebruiken, zien dat de gelijkheden hierboven kloppen voor alle mogelijke waarden van a . Hiervoor moet je haakjes weg kunnen werken. Dat heb je eerder in de hoofdstukken 3, 6, 9 en 14 gedaan.