1.2  Passer en geodriehoek >
1
2

Teken een rechthoek van 3 bij 6 cm, en zoek dan de middelpunten van de cirkels.

1s
2s
3
a

Vijf keer.

b

Met een "passer" kun je lengtes "afpassen" .

c

Ruim 9 keer.

4
a
b

Door een cirkel te tekenen.

5

-

6
7
a
b
6s
7s
a

De zijden van 2 en 5 zijn samen te kort om de afstand van 8 te overbruggen.

b

Langer dan 3 cm en korter dan 7 cm.

c

Langer dan 2 cm en korter dan 8 cm.

8

Bekijk de drie twijfelachtige plaatjes.

  • Met passer of muntstuk; de cirkel is echt een cirkel.
  • Met een liniaal; de zijden zijn echt recht.
  • Met een geodriehoek (daar staan evenwijdige lijnen op); de lijnen zijn echt evenwijdig.
9
a
b
10
a

Zie b.

b
c

Die zijn evenwijdig.

11
a

Teken lijnen loodrecht op het lijnstuk in de eindpunten.
Cirkel het lijnstuk twee keer om.
Trek de drie andere zijden van het vierkant.

b

Kies een punt op de cirkel.
Trek een lijn door dat punt en het middelpunt van de cirkel.
Trek een lijn loodrecht daarop door het middelpunt van de cirkel.
Verbind de vier snijpunten met de cirkel.

12